[red.] De literatuur van de Grieks-Romeinse Oudheid kent niet slechts meesterwerken, maar ook veel teksten van twijfelachtig niveau. Niet zelden hebben deze ‘B-teksten’ echter een hoge vermaakswaarde. Dat geldt stellig voor het ‘Varkenstestament’, hier op virtuoze wijze vertaald:
Mark Knor-Leeuwenmael, varkentje, stelt zijn testament op. Aangezien ik het niet eigenhandig schrijven kon, alhier gedicteerd.
De kok De Cock zei: “Kom hier, huisontwrichter! Wandelende ploeg! Varkentje op de vlucht! Vandaag leg ik je om!”
Het varkentje Mark Knor-Leeuwenmael zei: “Als ik iets gedaan heb, ooit gezondigd heb, met mijn poten wat servies gebroken heb, smeek ik u, meester kok, ik smeek voor mijn leven. Genade!.”
Kok de Cock zei: “Jochie! Komt hier! Breng mij uit de keuken een mes, dan maak ik dit varkentje bloedrood.”
Het varkentje werd meegenomen door het personeel, afgevoerd op 17 december, toen de scheuten welig tierden, in het consuljaar van Voornhuis en Welgekruid.
Toen hij zag dat zijn einde ophanden was, vroeg Leeuwenmael de kok een uurtje uitstel om zijn testament op te kunnen stellen. Hij riep zijn ouders bij zich, om hun iets uit zijn voedselvoorraad na te laten en dicteerde als volgt:
Mijn vader Evert Reuzel begunstig ik met een legaat van dertig zakken kastanjes. Mijn moeder Fokje Oud begunstig ik met een legaat van veertig zakken Spartaans graan en mijn zus Quirijntje, wier [6] huwelijk ik helaas zal moeten missen, begunstig ik met dertig zakken gerst.
Dan mijn lichaamsdelen. Mijn borstels laat ik na en legateer ik aan de schoenmaker, aan ruziemakers mijn kop, mijn oortjes aan de doven, mijn tong aan langdradige pleitplegers, mijn ingewanden aan de charcuteur, mijn schouders aan de hamkokers, mijn lendenen aan de vrouwtjes, mijn blaasje aan een jochie, mijn staartje aan een meisje, mijn spieren aan de watjes, mijn poten aan hardlopers en jagers, mijn hoeven aan de boeven. De kok-die-niet-genoemd-mag-worden legateer en laat ik na de vijzel en de pollepel, die ik altijd bij me had. Met een koordje aan zijn lid van Londen tot in Split. Bovendien wil ik een monument, met in gouden letters opgetekend:
Mark Knor-Leeuwenmael het varkentje leefde negenhonderdnegenennegentig en een half jaar. Had hij nog een halfje geleefd, had hij de duizend volgemaakt.
Mijn beste geliefden, mijn verzorgers, ik vraag jullie voorzichtig te zijn met mijn lichaam. Paneer mij netjes met welgekruide nootjes, peper en honing, zodat mijn naam doorklinkt in de eeuwigheid. Mijn heren, metgezellen, die bij het opstellen aanwezig waren, verzoek ik hier te tekenen.
Was getekend, Smout, Gofferd, Komijn, Cabanossi, Zwoerd, Smullers, Clafoutis.
Hier eindigt het testament van het varkentje.
17 december van het consuljaar [7] van Voornhuis en Welgekruid.
Het ga jullie goed.
_____________________________
Nawoord
Een Romeins testament lijkt in veel opzichten op de moderne variant. De overledene in spe deelt zijn laatste wensen, geeft aan hoe zijn grafsteen eruit moet komen te zien, verdeelt zijn eigendommen en stelt bepaalde voorwaarden. Deze bepalingen worden meestal voorafgegaan door een considerans, een soort inleiding. Daarin beschrijft de erflater waarom hij op dat moment een testament opstelt, wat zijn doel ermee is en van welke basisvoorwaarden hij uitgaat, bijvoorbeeld een bepaalde totaalwaarde van een bedrijf, of de veronderstelling dat al zijn kinderen nog in leven zijn.
Het schrijven van een testament doen we, net als de Romeinen, in overleg met een notaris en over het algemeen vrij ruim voor het verwachte overlijden. Mark Knor-Leeuwenmael had wat meer haast dan de gemiddelde erflater. Uit zijn considerans blijkt dat zijn laatste uur geslagen heeft en hij maakt dus flink haast om al zijn bezit te verdelen. Cremeren zal in elk geval niet nodig zijn geweest.