Jeroen Vullings – ‘Hij danst, hij danst. Hij zegt dat hij nooit zal sterven’


Bij de dood van Cormac McCarthy (20 juni 1933 – 13 juli 2023)

Pas twaalf jaar na verschijnen las ik Cormac McCarthy’s moderne klassieker Blood Meridian (1985), ter gelegenheid van de Nederlandse vertaling. Veel ‘deed’ die uitgave toen niet bij het publiek, maar sinds (de verfilmde) roman The Road uit 2006 ligt dat wat anders. Een jaar later mocht de daarvoor publiciteitsschuwe cultschrijver zelfs aanschuiven bij televisiefenomeen Oprah Winfrey. Om op zijn knieën vragen te beantwoorden, iets dat niet paste bij deze gorilla in de staatsiekamer van de Amerikaanse literatuur. Een ellendig moment voor zijn bewonderaars, waartoe ik mij reken. De literaire reus McCarthy was vanaf dat moment een bekende schrijversnaam, maar gelukkig nog steeds niet iemand voor alle literaire gezindten. Feelgood is er niet bij in zijn oeuvre. Want ja, hoe vaak kreeg ik bij mijn gedurige colportage van lezers niet te horen dat de post-apocalyptische dystopie The Road natuurlijk schitterend was, onvergetelijk hoe die vader en zijn zoon op een stervende aarde rondlopen, maar zó deprimerend… Dat is waar, maar The Road is dan ook een eindpunt, dat de indruk maakte McCarthy’s oeuvre af te ronden. Een eschatologisch eindpunt in de zin van het eindspel van een schaakgrootmeester: minimaal aantal stukken op het bord, waarbij het gaat om die laatste paar briljante zetten, om de besluiten en hun onvermijdelijke consequenties. Er volgden daarna nog meer titels, maar The Road sloot qua wereldbeeld de poort.

Daarmee vergeleken scheen de zon nog in mijn favoriete McCarthy-roman Meridiaan van bloed. Dat boek betekende een keerpunt in zijn oeuvre. Daarvoor schreef hij boeken die nog heel erg in het licht stonden van die eerdere geweldenaar uit de Amerikaanse literatuur van de zuidelijke staten: William Faulkner. Dat hield niet alleen een regio-erende, maar ook een poëticale keuze in, met het accent op wat (de nota bene in Rhode Island geboren) McCarthy vooral niet wilde: niet de ironische, nogal eens intellectuele Oostkust-romans van schrijvers als Saul Bellow en Philip Roth. In plaats daarvan schreef McCarthy van ironie verstoken, Faulkneriaanse romans, met de hem van meet af aan kenmerkende geweldsobsessie, in een lyrische stijl. De legendarische literatuurbeschouwer Harold Bloom doopte Meridiaan van bloed in zijn boek How to Read and Why (2000) ‘de authentieke Amerikaanse apocalyptische roman’, een ‘universele bloedtragedie’, een waardige opvolger van Herman Melvilles Moby Dick. Ware woorden, mooi ook, die doen terugverlangen naar het boek zelf. Bij deze.

*

Mexico, rond 1850. Een zwaarbewapende compagnie Amerikaanse soldaten ziet eerst een kudde paarden, pony’s en runderen op zich afkomen en daarna, onverwacht,


‘een voorwereldlijke horde van bereden lansiers en boogschutters met schilden bezet met stukjes spiegelglas die de ogen van hun vijanden met het licht van ontelbare zonnen verblindden. Een legioen van afgrijselijken, honderden in getal, halfnaakt of gekleed in klassieke of bijbelse dracht of uitgedost als wezens uit een koortsdroom in dierenhuiden en zijden opschik en stukken van uniformen nog bevlekt met het bloed van de vorige eigenaars, jassen van gedode dragonders, cavaleriejasjes met galon en tressen, iemand met een hoge hoed, een ander met een paraplu, een man met witte kousen en een bloedbevlekte bruidssluier, sommigen getooid met kraanvogelveren of helmen van ongelooide huid met de hoorns van stieren of bizons, iemand in een jacquet, achterstevoren en verder naakt, en iemand in de wapenrusting van een Spaanse conquistador, de borstplaat en schouderstukken diep gedeukt door oude slagen van strijdknots en sabel, toegebracht in een ander land door mannen wier gebeente tot stof was vergaan, en velen met vlechten die met dierenhaar verlengd waren zodat ze over de grond sleepten, en de oren en de staarten van hun paarden versierd met kleurige lapjes, en één man die het hoofd van zijn paard vuurrood had geschilderd, en alle ruiters met felle, bizarre gelaatsschilderingen als een gezelschap bereden hansworsten, de vrolijke dood, eensgezind huilend in een barbaarse taal en op hen aanstormend als een horde uit een hel verschrikkelijker dan het land van vuur en zwavel waar de christenen in geloven, krijsend en jammerend en gehuld in rook als die vluchtige wezens aan gene zijde van het kennen, waar het oog dwaalt en de lip trekt en kwijlt. God allemachtig, zei de sergeant.’


De aanval van de Comanches is kort, hevig, extreem gewelddadig en ontstellend wreed. Wat rest op dit naamloze slagveld is het kreunen en ijlen van de gescalpeerde stervenden en het gegil van de paarden. Laat varen alle hoop, gij die Cormac McCarthy’s wereld binnentreedt.

Maar, zo haast ik mij eraan toe te voegen, literair gezien is het een belevenis van de eerste orde. Bij de plotselinge aanval in bovenstaande scène ligt het perspectief bij de soldaten en met hen zinkt de moed je in de schoenen bij de intimiderende en daardoor verstarrende aanblik van de vijandelijke overmacht – daartegen zijn ze immers kansloos. Wat zich vermoedelijk in werkelijkheid afspeelt in een paar seconden, lijkt nu door die beladenheid in slow-motion te gebeuren. Dan doet het er opeens niet meer toe dat die soldaten ook geen lieverdjes zijn, dat ze in vredestijd op Mexicanenjacht zijn omdat ze hun eigen ras en nationaliteit superieur achten, dat ze in dat buurland niets te zoeken hebben, dat het eigenlijk roof- en moordzuchtige hooligans zijn. We dachten wel wat gewend te zijn na de cinematografische ontluistering van het romantische Wilde Westen door regisseurs als Sam Peckinpah en later Clint Eastwood. Maar dat is niets vergeleken bij Blood Meridian or the Evening Redness in the West (Meridiaan van bloed of het avondrood in het Westen, 1985) als weergaloos verslag van een gruwelexpeditie zonder moreel kompas, met slechts antihelden als personages.

*

Cormac McCarthy was lang bewust publiciteitsschuw; hij leefde zo anoniem mogelijk in El Paso, Texas. Zijn proza moest maar voor hem spreken, vond hij. Tot hij zich na verschijning van The Road liet verleiden op de televisie te komen, bestonden er slechts twee interviews met hem: een weergave van een telefonisch onderhoud met Der Spiegel en bij uitzondering – om van alle verzoeken af te zijn – een vraaggesprek in The New York Times. Veel voegt het niet toe. McCarthy wil vrijwel niets over zijn werk loslaten en snijdt liefst andere onderwerpen aan (‘You know about Mojave rattlesnakes?’). Toch doet hij één belangwekkende uitspraak: ‘There’s no such thing as life without bloodshed. […] I think the notion that the species can be improved in some way, that everyone could live in harmony, is a really dangerous idea. Those who are afflicted with this notion are the first ones to give up their souls, their freedom. Your desire that it be that way will enslave you and make your life vacuous.’ Zijn romans illustreren deze overtuiging.

William Faulkner, nog steeds dé Southern-schrijver van de vorige eeuw, werkte in zijn Yoknapatawpha County-romans onvermoeibaar aan zijn ‘own little postage stamp of native soil’ rondom Oxford, Mississippi. Bij McCarthy heet die postzegel, met betrekking tot zijn eerste vier romans: Knoxville en het heuvel- en bergland van de zuidelijke staat Tennessee, ‘the Appalachian South’. De overeenkomsten met Faulkner zijn legio: de vaak lyrische stijl, de obsessie met geweld, de nogal perverse seksualiteit, de complexe klasseverhoudingen in het Zuiden, het patriarchale gezin. Net als bij Faulkner is zijn proza regionalistisch, met gebruikmaking van realistische en modernistische verteltechnieken. Zijn eerste twee romans, The Orchard Keeper (1965) en Outer Dark (1968), moeten het wat mij betreft vooral van de sfeertekening en een aantal sterke scènes hebben. Zijn eigen stem komt beter tot uiting in het onheilspellende Child of God (Kind van God, 1973), over de blanke armoedzaaier Lester Ballard die buiten de rurale gemeenschap valt en wiens agressie en vervreemding leiden tot necrofilie en seriemoordenarij. Suttree (Angel, 1979) is zijn vierde en laatste Tennessee-roman, waaraan hij ruim twintig jaar gewerkt heeft en waarvoor James Joyce’s Ulysses als voorbeeld diende. Dit semi-autobiografische verhaal over de zelfdestructieve, vrijwillige outcast Cornelius Suttree speelt in de urbane omgeving van Knoxville.

Meridiaan van bloed betekent een verheugend keerpunt in zijn oeuvre. De plaats van handeling verschuift naar de Zuidwestelijke grens tussen de Verenigde Staten en Mexico. Sindsdien schrijft hij, zoals Robert L. Jarret het in zijn analytische monografie Cormac McCarthy (1997) noemt: revisionary westerns. In deze postmoderne vorm van de historische avonturenroman wordt het traditionele western-genre van binnenuit danig ondermijnd; door elementen uit de western te gebruiken en te parodiëren attaqueert McCarthy de aan dit genre verbonden historische mythe. Juist de locatie, het zuidwestelijke Tex-Mex landschap aan weerskanten van de grens, is daarbij van belang.

Een McCarthy-roman draagt de veelbetekenende titel The Crossing (De kruising, 1994). Het is het tweede deel van zijn Border Trilogy, waarvan het eerste deel All the Pretty Horses (Al de mooie paarden, 1992) hem zijn doorbraak bij een groot publiek bezorgde. Het slotdeel, Cities of the Plain, maakte een eind aan het restje romantiek uit de twee delen daarvoor: de frontier bestond niet meer, steden waren onomkeerbaar opgerukt, cowboys hadden geen emplooi meer. Een jolige parafrase van de inhoud van de eerste twee delen zou kunnen luiden: ‘Jonge jongens in Mexico en hoe het verschrikkelijk mis ging.’ Immers, zowel John Grady Cole uit All the Pretty Horses als de broertjes Parham in The Crossing zijn hedendaagse versies van de cowboyheld. Uit nostalgie naar het romantische verleden toen er nog een frontier bestond, het land nog niet verstedelijkt en modern en het leven authentiek was, trekken ze zuidwaarts het gewelddadige buurland Mexico in. Daar worden de idealistische helden, de belichamingen van de Laatste Cowboy, met de neus op de harde realiteit gedrukt: moord, doodslag, aristocratische privileges, machtsmisbruik, onrecht, onbetrouwbare donkerogige schonen en andere ellende. In deze als populaire westerns vermomde, grimmige coming-of-age-romans houdt de kennismaking met het Westen als slotsom van de queeste vaak juist existentiële verwarring en verlies aan authenticiteit in. De wereld trekt zich niets aan van helden en van menselijke ethiek; met goede mensen loopt het niet automatisch goed af.

In McCarthy’s optiek woedt het conflict het hevigst in een grenszone, waar verschillende culturen naar hegemonie streven. Een gebied als het zuidwestelijk landschap, de beschavingsgrens tussen Amerika en Mexico als laatste frontier, biedt de juiste setting om een cultureel conflict uit te laten komen. Dat blijkt vaak al op het niveau van de taal. In de laatste drie romans neemt McCarthy regelmatig onvertaald Spaans op, wat de Amerikanen in het verhaal niet zelden voor communicatieproblemen stelt.

*

Voor de bende morbide scalpjagers in Meridiaan van bloed is die grensstreek, in de marge van de samenleving, natuurlijk de meest geschikte omgeving om hun wetteloze praktijken uit te oefenen. In de negentiende-eeuwse periode waarin het boek speelt, strijden Mexicanen, Angelsaksen en indianen in die uithoek om de macht – met chaos als resultaat. Glanton, de baas van die pluriforme troep indianenslachters, heeft een exclusief contract met de Mexicaanse gouverneur: honderd dollar per Apache-scalp, duizend voor die van het opperhoofd. In de praktijk leidt dit ertoe dat vreedzame indianen afgemaakt worden. Zelfs Mexicanen moeten eraan geloven; zoveel verschil zie je niet aan zo’n scalp en het levert klinkende munt op.

De anonieme protagonist (‘de jongen’) van Meridiaan van bloed sluit zich bij Glantons bende aan. Hij loopt in het begin van de roman weg van huis in Tennessee en via omzwervingen door Texas, Mexico en Californië belandt hij uiteindelijk in de nawinter van 1878 op een immens knekelveld waar de beenderen van de uitgeroeide bizons geruimd worden – met het Wilde Westen is het dan gedaan. Maar in zijn jeugd maakt hij genoeg hiervan mee voor een heel mensenleven. De roman volgt grotendeels het wat doelloze zwerven van de groep, van massaslachting naar vechtpartij. Wat daarbij opvalt is de nogal eens laconieke toon waarmee over geweld, dood en leven gerept wordt.


‘Ze waren alle drie goedgeluimd, fris gewassen en geschoren, in schone hemden gestoken. Elk van hen uit op een nacht van dronkenschap, misschien van liefde. Hoeveel jonge mannen zijn er na zulke nachten en zulke voornemens niet koud en dood thuisgebracht? […] Hoe loopt zoiets af. In chaos, scheldwoorden en bloed. Ze dronken door en de wind woei door de straten en de sterren die hoog aan de hemel hadden gestraald stonden nu laag in het westen en deze jonge mannen kregen onmin met anderen en er vielen woorden die onherroepelijk waren en toen de dag aanbrak knielden de jongen en de korporaal tweede klas bij de jongen uit Missouri die Earl geheten had en ze zeiden zijn naam, maar hij antwoordde niet. Hij lag op zijn zij in het stof van de binnenplaats. De mannen waren weg, de hoeren waren weg. Een oude man veegde de vloer in de cantina aan. De jongen lag in een plas bloed, zijn schedel was ingeslagen, ze wisten niet door wie.’


De natuur is bij McCarthy bepaald niet zo poëtisch als de Hollywood-westerns willen doen geloven. ‘Vóór hem daalt de avondzon over een eindeloze vlakte. De nacht valt hier als een donderslag en een koude wind laat het onkruid knarsen.’ Meestal is het visionaire landschap vijandig aan de mens en het bloedige, westelijke avondrood fungeert dan ook als een apocalyptisch ondergangsbeeld voor wat de groep scalperende moordenaars uiteindelijk wacht en voor wat ze tot die tijd aanrichten.

Zonder McCarthy’s meest duivelse en ondoorgrondelijke personage ‘rechter’ Holden, de tegenstrever van de zwijgzame ‘jongen’ en in vele disciplines wetenschappelijk onderlegd of anderszins getalenteerd, zou Meridiaan van bloed mij minder geboeid hebben. Natuurlijk is het dominante geweld enigszins te verklaren uit de vervreemding die McCarthy’s personages aankleeft, maar de reusachtige, geheel haarloze, ijzersterke en verbaal begaafde rechter beschikt over een legitimerende metafysica van het geweld. Intellectueel bestiert deze bovennatuurlijk aandoende, transgressieve verschijning Glantons bende. Navrant is dat in zijn spoor voortdurend kinderen vermoord of verdwenen blijken te zijn. In zijn denkbeelden blijkt hij een proto-Nietzscheaan, een Verlichtingsfilosoof en Darwiniaan. Onduidelijk is waarom hij ‘rechter’ genoemd wordt; als de jongen daarnaar vraagt, krijgt hij geen respons. Een antwoord zou kunnen zijn dat rechter Holdens overtuiging dat oorlogsvoering het hoogste ambacht is omdat het de autonomie van de menselijke wil toont, hem naar eigen inzicht als enige het recht geeft vrijelijk over leven en dood te beschikken. ‘De oorlog is god.’ De mens moet zijn eigen autoriteit worden, eerst door beteugeling van de natuur en van andere mensen door kennis, later door geweld. ‘De moraal is een uitvinding van de mens om de sterken het recht van de sterkste te ontnemen.’

Deze visie van de rechter is slechts één van de vele, onderling tegenstrijdige opvattingen in Meridiaan van bloed en het zou dan ook onterecht zijn om de stem van de auteur juist op deze, meer twintigste-eeuwse ideologie terug te voeren omdat de rechter als enige overleeft: ‘Hij danst in licht en in schaduw en hij is populair, hij slaapt nooit, de rechter. Hij danst, hij danst. Hij zegt dat hij nooit zal sterven.’

Het is zoals – ongetwijfeld met McCarthy’s instemming – in The Crossing gezegd wordt: ‘All is telling. Do not doubt it.’ Twijfel niet aan een verhaal waarin je kunt verzinken. Dát is de kracht van fictie.

Loading

,