De Joods-Guatemalteekse schrijver Eduardo Halfon (53) kreeg voor ‘Tarantula’ de prestigieuze Prix Médicis étranger voor de beste buitenlandse roman van 2024. De Nederlandse vertaling (uit het Spaans) is net verschenen. In 1984 gaan de dertienjarige Eduardo Halfon en zijn twaalfjarige broer naar een zomerkamp voor joodse kinderen op een hoogvlakte in Guatemala. Op de vierde dag in het kamp verandert alles: de door Eduardo geadoreerde, blondgelokte, blauwogige kampleider Samuel Blum komt schreeuwend de tent binnen, in een zwart uniform met om zijn linkerbiceps een armband. Met daarop – zo meent de nog slaapdronken Eduardo te zien – een tarantula. Maar nee, het is een swastika. Sommige verhalen lijken alleen verzonnen te kunnen zijn en dit is er zo een: te ongerijmd, in het licht van de Shoah. Maar in zijn semi-autobiografische roman Tarantula laat de Joods-Guatemalteekse schrijver Eduardo Halfon er geen twijfel over bestaan dat dit een waargebeurd verhaal uit zijn eigen bestaan is. In zijn hele literaire oeuvre stelt hij de betrouwbaarheid van zijn blik en zijn herinnering op losse schroeven. En ook al heten de schrijver en de verteller Eduardo Halfon, dan blijft er nog genoeg speelruimte over om te verzinnen. Maar deze bizarre geschiedenis is waargebeurd, zegt Halfon. Dat levert meteen suspense op: waarom die nazimaskerade door nota bene nazaten van de grootste groep nazislachtoffers? Tegen het slot wordt die vraag met verve beantwoord. Maar de trouwe lezer stelt een andere vraag. Hoe kan het dat de veelschrijver Halfon, die zich vanaf zijn thematische verhalenbundel De Poolse bokser (2008) liet kennen door semi-autobiografisch proza, nu pas aankomt met dit verbijsterende verhaal? Zelf brengt hij het zo: sommige verhalen zie je voorbijkomen, zoals een zeppelin in de lucht. Je moet er alleen ontvankelijk voor zijn en dat is een kwestie van toevallige omstandigheden. De schrijver bivakkeerde onlangs als fellow op een wetenschappelijk instituut in Berlijn, de stad nabij het concentratiekamp Sachsenhausen waar zijn Poolse grootvader gevangen zat. Tijdens een lunch verbijstert hij de andere fellows door opeens te vertellen dat hij op zijn dertiende levensjaar gevangen heeft gezeten in een nepconcentratiekamp. Hij wist: dát is de zeppelin. De zeppelin zien, zou het? De net overleden regisseur David Lynch zei iets soortgelijks over ideeën: ze bestaan al, komen voorbij en je moet ze dan vangen – zoals je vist. Maar het verschil tussen beide kunstenaars in hun werk is dat Lynch daarin het irrationele moeras verkent, hij toont irrationaliteit en laat die intact, als natuurkracht. Halfon gebruikt en incorporeert irrationaliteit binnen zijn constructie. Zijn kunst is dat hij net zo lang construeert tot zijn associatief verhalenweefsel irrationaliteit suggereert – de man is merkbaar als ingenieur opgeleid. Ook Tarantula voegt zich naar dat patroon: grofweg speelt het verhaal in 1984 in Guatemala en in ons heden in Berlijn, Parijs en Thailand. Tijdens een lezing dient een lotgenote uit het kamp zich aan en via haar zoekt Samuel Blum, inmiddels een bejaarde heer, contact met Eduardo. De termen zijn te prozaïsch voor de subtiele wijze waarop de literaire vakman Halfon verhaalflarden als een draad van Ariadne voor de lezer afrolt, maar het geserreerd geschreven Tarantula behelst een reconstructie (van wat er in dat zomerkamp gebeurde) en uiteindelijk een confrontatie met zowel ‘beul’ Samuel Blum als met Halfons eigen angsten. Mogelijk doelt Halfon met zijn zeppelinvergelijking op een nieuw element in zijn oeuvre: Tarantula combineert voor het eerst het verhaal van het jodendom (zijn familiegeschiedenis; de Holocaust) met het nationale verhaal van Guatemala (de burgeroorlog). Dat culmineert hier in de vraag wat het betekent jood in Guatemala te zijn. Zowel met betrekking tot zijn land van herkomst als zijn oorspronkelijke religie zegt Halfon ‘een vluchtrelatie’ te hebben. Toen hij naar het zomerkamp moest, woonde het gezin drie jaar in de Verenigde Staten, hun nieuwe land. Het Engels had zijn Spaans al vervangen. Ook wilde hij niet meer naar de synagoge. Zijn associatie bij Guatemala is het opschrift van een bord in het gras van de golfclub waar hij als vijf- of zesjarige met zijn vader binnenging: ‘Verboden toegang voor honden en joden.’ Was dat waar, vraagt hij zich nu af. Zijn antwoord: ‘Ik heb het gezien of ik heb het verzonnen, voor een kind komt dat op hetzelfde neer.’ Ja, Halfon vluchtte weg. Als dertienjarige wist hij weg te rennen uit het nepconcentratiekamp, het bos in. Als schrijver woont en werkt hij in Europa. Wat Halfon interesseert aan het jodendom is niet de religie, maar het zijn de woorden: de literatuur, de familieverhalen. En zo’n gegeven van de joodse kleinzoon die ‘terugkeert’ naar een stad met een verleden als Berlijn. Tarantula is als gezegd een confrontatie: met de angsten doorstaan als dertienjarige. Het zomerkamp bleek (zonder medeweten van de ouders) te zijn opgezet als rekruteerbureau voor Bitachon, de geheime veiligheidsdienst van een Joodse gemeenschap, wereldwijd. Volgens de daarin actieve Samuel Blum moeten Joodse kinderen nu eenmaal zo snel mogelijk leren hoe ze zich kunnen verdedigen, fysiek en verbaal, in een wereld die draait om ‘die oeroude haat’. ‘Omdat kleinkinderen moeten weten wat hun grootouders hebben doorstaan. Omdat die klootzakken (…) zes miljoen van onze broeders en zusters hebben vermoord.’ Maar naast de angst voor het antisemitisme, nu actueler dan lang gedacht, plaatst Halfon een andere angst: die toen hij na zijn vlucht uit het kamp verdwaald raakte in het bos. Hij herinnert zich hoe hij uiteindelijk in het bos gered is door een oude vrouw, die hem woorden toefluisterde in haar Mayataal. ‘Misschien een gebed. Misschien ook niet.’ Die ‘vreemde, op fluistertoon uitgesproken woorden, die oeroude woorden’ brachten hem weer tot leven. Alweer de woorden dus, de taal als pars pro toto voor iets dat de schrijver voorgoed meedraagt, ook al is hij een leven lang op de vlucht. ___________________ Eduardo Halfon, ‘Tarantula’, vertaling Marijke Arijs, Koppernik, 150 p., EUR 21,50