
Ik zie een meisje, ze sprenkelt zout over haar oester. Het meisje is omhuld door een met bont verfijnde fluwelen mantel. Ze lacht; ze lacht met een verleidelijke blik in haar ogen. En als ze de oester heeft besprenkeld met zout eet ze hem niet zelf. Ze biedt hem aan de toeschouwer aan, wat een bepaald stempel drukt op het schilderij: lust.
Ze lijkt zo kuis, maar draait de 17e -eeuwse rollen om. Zij maakt de flirterige first move bij de toeschouwer. Dan denk ik gelijk: “Wie is die toeschouwer? En wie wil zij dat haar toeschouwer is? Duidelijk niet een wildvreemde… Of is het bedoeld voor haarzelf?”
Alles is levendig en tot in detail weergegeven op dit schilderij: het gekruimde brood en de ingeschonken wijn. Alles wijst op rijkdom: het Delfts blauwe schenkertje van de wijn, de stoffen, de oesters, maar vooral de kleuren. De achtergrond wordt gedomineerd door grauwe donkere kleuren. Je ziet dit in een deel van de muur, de schouw en in de deur. De aandacht gaat daarom naar de vrouw: haar diadeem, haar met bont verfijnde mantel en haar blozende wangen. Maar ook de verse oesters, ze glinsteren fel wit spattend uit het schilderij. Zij staat centraal in de compositie, ook al gebeurt er nog wat anders op de achtergrond. Zij en haar oester gaan voor. Dat komt niet alleen doordat zij zo centraal staat, maar ook door het licht. Er komt uit verschillende hoeken licht op haar en de oester. Het lijkt me dat dit komt door het natuurlijke licht vanuit een raampje. Misschien dat ik deze conclusie ook trek door de aanwezigheid van de open haard, want om te luchten moet er frisse buitenlucht bij kunnen.
Nu heb ik inmiddels zo’n twintig minuten naar het kunstwerk gekeken, ingezoomd en uitgezoomd. Ik heb mij afgevraagd hoe en waarom Steen die blik zo heeft gemaakt, waarbij ik gelijk dacht: “Dit is een verleidelijke blik.” Maar ineens zag ik hoe hagelwit haar ogen zijn, geen bloedvaatjes te vinden: geen afleiding. Het grauw-fel contrast is hoog en ik zeg expres niet licht-donker, want het zijn juist heldere kleuren, zoals het helder vurige rood en de grauwere kleuren, zoals de muur. Met het laten zien van die verleidelijke emotie wordt ook de buitenlandse aantrekkingskracht aangeduid en dit is dan weer terug te zien in het Delfts blauw en de zout- en peperkorrels. Misschien is haar echtgenoot een handelaar en is zij de reclame voor zijn koopwaren? De stoffen, de oesters en andere attributen op tafel laten zien dat zij een rijke burgervrouw is. Daarbij heeft de vrouw een heel lichte huid, waaruit ik, vanuit het oogpunt van die tijd, opmaak dat ze niet vaak arbeid levert buiten in de zon.
Al deze overduidelijke symboliek is belangrijk, maar je ziet ook een bepaalde mate van ingetogenheid. Het doorkijkstuk is daar een voorbeeld van. De toeschouwer krijgt een ‘behind the oesters’ kijkje in de keuken, maar dat is het dan ook. Verder is er geen contact met de mensen uit deze burgerlijke voorstelling. Hiermee wordt het verschil tussen het oestereetstertje en de mensen in de keuken vergroot. Zij en haar oester besprenkeld met zout blijven centraal staan, dat zijn de ‘beste’ koopwaren.
Zo zie je dat het levendige, het licht en de diepte binnen het hele kunstwerk zoveel nieuwsgierigheid wekken. Portret en stilleven samen geven een goede inkijk op de kunst van de burgercultuur met daarbij een inkijk op het dagelijks leven van de 17e -eeuwse vrouw en waar ze zich allemaal mee bezig hield, zelfs het maken van reclame. Reclame is nu niet meer weg te denken uit de wereld, maar kwam dus toen ook al voor in zo’n galant tafereel als het Oestereetstertje van Jan Steen (1660).