[red.:] Op 12 september 2025, in de Wereld Suïcide Preventie Week, is in het Murmellius het literaire non-fictieboek Pittig. Een moeder over de zelfgekozen dood van haar zoon gepresenteerd. Het boek gaat over oud-Murmelliusleerling Elon, die eind 2018 op 22-jarige leeftijd uit het leven stapte.

foto: Studio Nikki Natzijl
Het boek is meer dan een rouwmemoir: het is een verhaal over liefde en loslaten, over vragen en onmogelijke antwoorden, over de waarde van een mensenleven en uiteindelijk over veerkracht en de kringloop van het bestaan. De hoofdstukken zijn opgebouwd uit fragmenten (door Romeinse cijfers van elkaar gescheiden), die de scherven symboliseren waarmee de moeder – de schrijfster – in handen staat. Aan de hand van de Japanse hersteltechniek kintsugi (‘gouden verbinding’) ontstaat gaandeweg een nieuw geheel waarin de breuklijnen net zo zichtbaar mogen blijven als de scherven. De onderstaande fragmenten geven een representatieve indruk van het boek. Meer weten? Zie deze (klik) website.
________________
I
Voor het eerst in zeven dagen laat ik zelf de hond weer uit. Voor hem is er niets onwennigs aan, maar ik moet het aanlijnen opnieuw uitvinden. De riem blijkt gelukkig nog altijd in de bijkeuken te hangen. ‘Noam, zit!’ zeg ik, en zowaar, hij gehoorzaamt. Ik doe de halsband om, haak de lijn eraan, check of er voldoende poepzakjes zijn, doe de deur achter me op slot en daar gaan we.
Het is stil op straat. Ik ben de enige, zo vroeg in de ochtend. Het ziet rood van de vuurwerkrestanten en de geur van rotjes hangt nog in de lucht. Ik heb er weinig tot niets van meegekregen, Mike en ik lagen om tien voor twaalf in bed. Tegen drieën ben ik even wakker geworden van de hond die in mijn gezicht stond te hijgen. Het geknal was voorbij, hij wilde weer beneden op zijn vertrouwde plekje slapen.
En nu is het 1 januari. Een nieuwe dag, een nieuw jaar, een nieuw leven. Door mijn hoofd spelen dichtregels van Philip Larkin: ‘De volgende ochtend stond ik op en hij niet. De eerste dag na de dood, de nieuwe afwezigheid die altijd hetzelfde is.’
Ik kijk om me heen. Onze buurt ziet er nog net zo uit als een week geleden. Ik loop de straat uit, steek de weg over en sla linksaf. Ik ken de route naar het bos nog en ik blijk ook de ene voet nog voor de andere te kunnen zetten. Ik weet nog hoe ik moet lopen, hoe ik de hond moet uitlaten, hoe ik weer thuis moet komen.
Maar hoe ik verder moet met mijn leven, daar heb ik geen flauw benul van.
II
We zouden goed op elkaar moeten passen, zegt Larkin, en aardig voor elkaar moeten zijn. Zolang er nog tijd is.
Die tijd heb ik niet meer.
Op de laatste dag van het oude jaar heb ik mijn zoon begraven.
(uit hoofdstuk 1: Gelukkig nieuwjaar)
_________________________________
II
Ik voel al een poosje dat hij niet zo goed in zijn vel zit – maar dat zal hij niet vertellen, zelfs niet nu we zo genoeglijk samen aan tafel zitten. Ik kan wel vragen hoe de studie gaat, maar het antwoord kan ik voorspellen: Pit-tig.
Ineens opper ik de mogelijkheid dat hij naar de VS gaat. Ik heb er familie wonen waar hij zeer welkom zou zijn. Het was vroeger zijn ideaal, studeren in Amerika. Aan MIT, een van de meest prestigieuze technische universiteiten ter wereld. Hij dacht aan computer science en artificial intelligence. Al op de basisschool wist hij dat hij die richting op wilde. Nog weinig mensen begrepen wat kunstmatige intelligentie inhield, maar hij besloot er een werkstuk over te maken. Juf belde me nog op: Is het niet beter dat hij het over bijvoorbeeld jullie hond, de bobtail, houdt?
Je zag af van een studie in Amerika omdat je jezelf niet briljant genoeg vond, omdat je cijfers op het gymnasium niet hoog genoeg waren.
Dat waren twee verschillende dingen – dat wist je toch?
Nu misschien alsnog de VS. Je ogen lichten op. Dan breng je te berde: maar kan dat wel? Wie moet dan de dingen voor jullie regelen als jullie oud zijn?
Het is je bittere ernst. Ik kijk je aan, neem je hand tussen de mijne. In tranen bezweer ik je dat je je nooit, maar dan ook nooit – hoor je, nóóit – in je keuzes voor je eigen leven mag laten weerhouden door de belangen van mij en/of je vader.
Ik denk niet dat ik daarbij heb gedacht aan je keuze voor de dood.
III
Het leven is een opvoering. Het is niet belangrijk hoe lang die duurt, maar hoe goed die is. Dat schreef de Romeinse filosoof Seneca aan zijn vriend Lucilius. Doodgaan is niet erg, vond hij. We zijn uit het niets gekomen en daar keren we naar terug. Niet geboren zijn schaadt niemand, en daarom hoef je ook niet bang te zijn dat je geschaad wordt door te sterven.
Ik had dit aan Elon willen laten lezen. Hij was het er vast mee eens geweest, misschien kende hij het citaat wel.
Ik zou ertegen ingebracht hebben dat Seneca iets essentieels over het hoofd ziet. Jíj mag dan niet geschaad zijn door te sterven – maar wat denk je van ons? Van je vader, je moeder, je zussen, je vrienden? Je familie, zoals je nichtje M, gymnasiast als jij, je neefje O, die jou zijn beste vriend uit de familie noemde, je nichtje S, die jou te kort heeft gekend?
Had je het recht ons zo te schaden, Elon?
Ik vrees dat ik de vraag met ja moet beantwoorden.
(uit hoofdstuk 27: Geen verplichting om te blijven leven)
___________________________________
In sommige fragmenten richt de moeder het woord rechtstreeks tot haar zoon. Dat zou hij raar hebben gevonden, weet ze.
III
Ik kan het niet meer lezen, dat weet je, hè? zou je licht-ironisch hebben opgemerkt. En dan, met een warme blik in je donkerbruine ogen, in een poging de meedogenloze inhoud voor me te verzachten: Ik ben dood, mam. Ik kan je niet meer horen.
Dat weet ik, zoon. Dat weet ik maar al te goed. Maar kijk eens mee, lees eens mee. Vertel ik over je in de hij-vorm, dan is er afstand. Als ik je rechtstreeks aanspreek, dan haal ik je naar me toe. Dan ben je bij me, ook al ben je dood. Zie je dat?
Hm, zeg je. Als je maar weet dat het niet kan, hè?
Op papier kan alles, zoon. Dat weet jij ook.
Joe, zeg je. Joe. En weg ben je.
(uit hoofdstuk 16: Denken, altijd maar denken)

foto: Studio Nikki Natzijl
![]()