[red.:] Dit vraaggesprek van oud-leerling Justa Meijer (eindexamen 2020) met leraar Nederlands in ruste H.H. Verveer (1951-2020) dateert van juni 2020 en was bedoeld voor publicatie in de Interpres, maar mocht toen niet verschijnen. In reactie op deze interventie schreef Verveer aan de interviewer: ‘Het stuk is natuurlijk veel te openhartig voor plaatsing, in ieder geval voor dat stelletje kleinzielige dreutels. Stoor je er niet aan. Negeer de kleine zielen, anders word je er zelf ook één. En dat kunnen we niet hebben.’ Inmiddels hebben veel van de in het vraaggesprek genoemde personen de school verlaten, en zijn de destijds nog verhitte gemoederen wel bedaard. Met ruim drie jaar vertraging laten wij het interview alsnog verschijnen.
Nog voor de tijd van afstand houden en rood-witte lintjes in cafés kwam ik samen met meneer Verveer in Amsterdam. Verveer was werkzaam als leraar Nederlands op onze school van 1984 tot 2017, en is onder de huidige Murmellianen weinig meer bekend. Om hem nog even uit de vergetelheid te houden leek het de redactie dus hoog tijd voor een interview. We dronken koffie en hij vertelde mij over vroeger, sprak zichzelf tegen over zijn imago, wie hem als een klootzak beschouwt en wat hij daarvan vindt. En ondanks dat hij ons al even verlaten heeft, sprak hij nog altijd over ‘wij’ en ‘onze school’.
Wat deed u voor uw tijd op het Murmellius?
‘Ik heb nog drie jaar op het Jan van Schoorl lesgegeven, het huidige Stedelijk Dalton. Het leerlingenaantal is destijds in korte tijd heel erg teruggelopen, en het werkte toen zo dat wie het laatst binnenkwam, er het eerst uitging. Maar ik werd nog diezelfde avond dat ik werd ontslagen gebeld door de rector van het Murmellius: of ik op het Murmellius wilde komen werken. Ik ben de volgende dag langsgekomen en hij zei: ‘Je kent me niet meer hè?’ En ik kende hem echt niet meer. Ik had zijn dochter blijkbaar in de klas gehad en hij was één keer op de ouderavond geweest. Zijn dochter had hem gezegd: ‘Die kun je wel nemen’, en zodoende ben ik zonder te solliciteren op het gymnasium terechtgekomen. Een uur later werd ik gebeld door een andere leraar van het gymnasium. ‘Ben jij Henk Verveer?’, vroeg hij. ‘En heb jij net een baan gekregen op het Murmellius?’. Ik zei tweemaal ‘ja’ en Bam!, hij hing op. Ik kwam de volgende dag op school, en wat bleek, dat was een leraar Nederlands. Hij had die uren willen hebben, en die kreeg hij niet. Hij was woedend. Hij heeft zich de avond na mijn gesprek ziek gemeld en is de rest van het jaar niet meer teruggekomen. Hij was ook een heel slechte leraar, echt een afschuwelijke man. Dat sloeg helemaal nergens op. En dat was dus mijn kennismaking met het Murmellius Gymnasium.’
Met welke leraren kon u het wel goed vinden?
‘Een school is een toevallige collectie collega’s. Met veel ervan zou ik nooit bevriend raken. Maar ik ben toevallig gister nog uit eten geweest met Sabine van Wesemael. En Gerda, Marina, Bob; mijn eigen directe collega’s, daar heb ik altijd prima mee overweg gekund. Ook Peter Boersma vond ik heel aardig. Het is niet zo dat ik nou aan de rest een hekel had, maar daar ging ik gewoon niet mee om. Ton van der Kaaij vond ik een ijdeltuit. Nooit een boek lezen, altijd een grote mond. Maar bij de directie lag ik niet goed. Ik ben erg kritisch. Ik vind dat mevrouw Mensch haar voltooid deelwoorden moet kunnen schrijven. En dat zij zo negatief is over het gymnasium is toch eigenlijk hartstikke raar. Ik vind het sowieso een raar mens, met haar zelfgebreide weet-ik-veel en haar voedselpakketten. Het is echt verschrikkelijk. Ze hebben bij ons een rare hand van kiezen. Neem Hans van Niekerk, die kwam van het Brederode in Amsterdam Noord. Dat was geen goede school, het had toen een hele slechte reputatie en daar was hij de rector. Hij kwam toen bij ons, en hij heeft Erwin Nieuwenhuis meegenomen, die inmiddels ook al weer verdwenen is. Hij had een heel matige opleiding; tweedegraads wiskunde, en verder niks. Hij kon geen normale zin formuleren. Als die man een brief schreef naar de ouders schaamde je je dood. En Teun Buter hoefde niet zo nodig, die werkte in Amsterdam en die had het daar prima naar zijn zin. Ik heb hem aangenomen, dus ik kan het weten. Hij zei gewoon: ‘Ik woon in Alkmaar dus daarom is het wel handig als ik hier werk.’ Dat zijn allemaal mensen die met het gymnasium niks hadden.’
Vreest u voor de toekomst van het gymnasium?
‘Een lange tijd is het gymnasium in verval geweest. In 1988 is het gymnasium opgegaan in een club met de BSG. Het gymnasium was in die jaren in gevaar. Veel gemeentes waren tegen het gymnasium omdat het een elitaire opleiding is. Als je zelf kinderen krijgt, stel, kun je ze volgens mij nog steeds het best naar het gymnasium sturen. Ik heb zelf ook geen gymnasiumdiploma, maar dat had ik dolgraag gehad. Mijn ouders wisten niet eens wat dat was. Mijn broer heeft gestudeerd en ik heb gestudeerd, wij waren de eersten in het dorp. Bij ons was het gymnasium ondenkbaar. Toen ik naar de basisschool ging had je twee zesde klassen. Er was er een die als geheel naar de ambachtsschool ging, en de ander ging als geheel naar de Mulo. Die school stond in een arbeiderswijk en alle kinderen waren arbeiderskinderen. De rijkelui in het dorp gingen in Rotterdam naar school, bijvoorbeeld naar het gymnasium. Zo ben ik op de Mulo terechtgekomen, en vanaf Mulo op de Pabo en vanaf daar ben ik ook op de universiteit geraakt. Dat was een uitzonderlijke route. Ik heb tot mijn 30e gestudeerd en ik vond het helemaal niet erg. Wat betreft het onderwijs heb ik geluk gehad met zo’n gymnasium, ik heb het echt naar mijn zin gehad. Bij Nederlands kon je van alles doen, je kon je met van alles bemoeien. Ik gaf in de vijfde gewoon kunstgeschiedenis en filosofie. En ik deed alles wat God verboden had. Dat kan op een gymnasium met Nederlands. Maar het onderwijs zelf is de laatste jaren erg veranderd. Niet ten goede, en dat wordt niet beter. Dat is geen pessimisme, dat is realisme. De lees- en schrijfresultaten in Nederland lopen al jaren achteruit. En de voornaamste verantwoordelijken daarvoor zijn de onderwijsgevenden zelf. Die mensen die nu voor de klas staan die kunnen ook gewoon minder.’
Hoe was u zelf op school, was u lastig in de lessen?
‘Nee, integendeel, ik ergerde me aan hen die vervelend waren. Maar op de Mulo was het wel een teringzooi. Het is gebeurd dat ik de leraar bestraffend toesprak. Dat ik zei: ‘Gooi die kerel eruit, man’. Hij vond het denk ik vervelend om zo te worden toegesproken. Daar had hij gelijk in, hoor. Maar ik heb wel heel goede cijfers gehaald. Op mijn Mulolijst had ik twee tienen en twee negens staan, voor de talen. Ik was er helemaal niet op uit geweest, ik dacht er helemaal niet over na. Ik vond ook toen al dat de dingen buiten de studie om vaak veel leuker zijn dan de studie zelf. Ik was een brave leerling, maar ik had meer belangstelling voor de dingen buiten het onderwijs om. Ik deed wel gewoon mijn werk, maar ik werd verder niet uitgedaagd. Ik heb voor het eerst op de universiteit gedacht: nou moet ik even op letten. Daar heb ik voor het eerst en voor het laatst een serieuze onvoldoende gehaald. Toen ik hoorde dat ik met veel lof geslaagd was dacht ik: maar het is niet cum laude.’
Wat vindt u van uw imago?
‘Ik heb nooit gedacht dat ik een imago heb. Mijn imago maakt me niks uit. Ik zeg altijd wat ik denk. Op beleefde of minder beleefde wijze. Als je dat niet kan doen in je omgeving dan is er iets mis. Ik zeg gewoon wat ik wil. In het onderwijs wordt je salaris deels bepaald door de directie. Dat was toen ik begon nog niet zo, maar inmiddels wel. En als jij een hoger salaris wilt, moet je daarnaar solliciteren. Dus je voelt wel, als jij een grote mond hebt, je bent lastig, dan is de kans groot dat ze denken: ‘Nou, die meneer krijgt die hogere schaal niet.’ De meeste leraren passen dus wel op met wat ze zeggen, en dat heb ik nooit gedaan. Je begrijpt wel dat je in je omgeving dan soms omstreden bent. Dat imago heb ik.’
Heeft u vanwege uw imago veel aanvaringen gehad met ouders?
‘Ik heb nog nooit meegemaakt dat een ouder aan het eind van een gesprek tegen mij zei: ‘Wat bent u een klootzak’. Sterker nog, ik heb heel vaak meegemaakt dat ik aan het begin van het jaar heel veel bezorgde ouders had, echt bezorgd, vanwege mijn reputatie en mijn naam, en dat ze aan het einde tegen mij zeiden: ‘Meneer, hij hoopt dat hij u volgend jaar weer heeft.’ Maar goed, er zijn natuurlijk ook leerlingen die je bloed wel kunnen drinken. Daar hoef je vaak niet eens heel veel voor te doen. Soms begrijp je niet eens waarom: soms heel goed, soms helemaal niet. Dat is het lot van het onderwijs, dat weet je. Als jij in het onderwijs gaat, krijg je dat ook. Dan hebben leerlingen soms om de gekste redenen een hekel aan je of vinden ze je juist aardig, dat kan ook.’
Had u zelf soms ook om gekke redenen een hekel aan een leerling?
‘Ik heb denk ik om dezelfde redenen een hekel aan iemand als waarom iedereen een hekel aan iemand heeft. Ik heb altijd gepoogd om tegen leerlingen die zwak staan, bang zijn, geen gemene grapjes te maken. Daar zoek ik anderen voor uit, die er wel tegen kunnen, denk ik dan. Ik pas er mee op tegen wie ik wat zeg. Met wie ik wat doe. Maar je hebt natuurlijk wel eens een hekel aan een leerling. Gek genoeg zijn dat vaak leerlingen aan wie ook veel leerlingen een hekel hebben.’
Maakt dat het niet te zielig?
‘Ja, dat maakt het zielig, en als het echt zielig is let ik wel op. Maar ik heb vaker een hekel aan een collega dan aan een leerling. Dat is wel weer troostend. En sommige leerlingen vind je gewoon heel aardig. Ik heb natuurlijk duizenden leerlingen in de klas gehad. En echt waar, ik kom ze overal tegen, van Athene tot Madrid. En hier in Amsterdam en in Leiden en in Groningen, en eigenlijk zijn ze altijd nog aardig of zelfs enthousiast tegen me.’
U heeft niet het idee dat leerlingen u soms gewoon echt heel naar vonden?
‘Ik heb eens een tijdje in Bergen gewoond, omdat mijn huis in Amsterdam werd gerenoveerd, en daar zat een stel mensen, die zijn allemaal in de tweede, derde van school gegaan, mede met een dikke onvoldoende voor Nederlands, en die hebben echt een hekel aan me. Ze hebben het idee dat je ze de school hebt ontnomen. En als ik een nieuwe klas heb weet ik ook altijd dat het wel een jaar duurt voor ze hebben geleerd te leven met je. Die leerlingen vinden mij dan een vervelende man: Ik stel allemaal eisen, ik ben lastig, ik doe moeilijk en dan moet het ook nog eens stil zijn. In de vijfde klas is dat veel vervelender dan in de eerste of tweede. In de eerste en tweede groeien leerlingen met je mee, maar in de vijfde klas is de klap veel harder. Ik ben natuurlijk ook wel hard met de cijfers soms. Een één is toch gewoon een één. Maar dan is het moeilijk om niet te denken, ‘Jij klootzak!’. Ik bewonder de leerlingen die altijd op de rand stonden en toch gewoon bleven, en niet probeerden eronderuit te komen, die gewoon probeerden het te redden, en dat ook deden. Karakter.’ Ik ga nog even in op dat karakter, maar word onderbroken: ‘Als je maar geen psychologie gaat doen, dan kom je terecht in een collegezaal vol vrouwen.’
Bent u trots op iets wat u heeft gedaan op het Murmellius?
‘Ik ben niet van de trots. Maar ik geloof wel dat mijn aanwezigheid een rolletje speelt in wat de leerlingen bij blijft aan de school. Dat is iets waar je in wezen tevreden over kunt zijn. Dat is de reden waarom Hans van Niekerk tegen mij zei: ‘Je bent een goede leraar, maar…’ Ik heb veel tijd in het onderwijs gestoken, en dat vind ik wel een belangrijke kwestie. Veel leraren zijn te belazerd om er tijd in te steken. Ik gaf niet voor mijn plezier zoveel SO-tjes en toetsen. Ik moest ze immers ook nog allemaal zelf nakijken. Er zijn collega’s die dat nooit doen, maar dan dwing je ook niets af. Dat kan ik mijzelf nooit verwijten. Ik heb altijd hard gewerkt. Of dat ook veel vruchten heeft afgeworpen weet ik niet. Dat is geen valse bescheidenheid, ik weet het echt niet. Ik geloof dat het niet zo veel uitmaakt, wel iets, hopelijk.’
Heeft u ook spijt van een actie?
‘Ik zou niet weten waarvan ik spijt moest hebben. Ik heb weleens affaires gehad met oud-leerlingen, daar ben ik natuurlijk echt een schandaaltype in. Ik heb sowieso veel verhoudingen gehad. Daar is voor een deel mijn schandaalreputatie op gebaseerd. Ik ben vannacht nog uit geweest met een oud-leerling. Maar me schamen, nee. Ik heb natuurlijk dat nare stuk over Van Niekerk geschreven. Ik was heel boos; hij had iets beloofd, en daar had hij zich niet aan gehouden. Hij had het vrije deel van het literatuuronderwijs afgeschaft, en daar ben ik toen boos over geworden. Daarom heb ik dat stuk geschreven, maar dat had ik beter niet kunnen doen. Want zo’n publieke straf… Maar hij had het wel verdiend hoor! Het was geen aangenaam mens, ik ben niet altijd netjes behandeld. Ze hebben me ook financieel niet netjes behandeld. Maar je kunt zoiets beter niet doen.’ [red.: Verveer verwijst hier naar een sterk verwoord artikel getiteld ‘De Rectumtor’, dat hij op zijn website had gepubliceerd maar later weer verwijderd heeft. Anno 2019 deed deze publicatie nogal wat stof opwaaien op het Murmellius.]
Is het waar dat u van het schoolterrein bent verbannen?
‘Ik ben niet van het schoolterrein verbannen, ik ben van de mondelingen verbannen. Na de pensionering zijn wij allemaal nog enige tijd beschikbaar als secondant. Ingrid Visser heeft mij dat niet gegund. Ik vond haar juist één van de goed functionerende conrectoren. Ze was een beetje schools wel, een beetje een nuf, maar wel een serieuze conrector. En zij heeft me uit het mondelingenrooster gehaald. Daar was ik wel kwaad over.’
Wat is uw favoriete herinnering aan het Murmellius?
‘Mijn Romereizen. Niet allemaal, maar sommige. En ook andere excursies: Berlijn, Parijs, Londen, ik heb alles gedaan. En soms was dat heel erg leuk, omdat daar de vrijheid plotseling veel groter is en je leerlingen op een andere manier leert kennen, dat geldt trouwens ook voor collega’s. Verder mis ik de drukte soms, en de levendigheid. De chaos, het rumoer. En misschien is dat ook wel mijn leukste herinnering, want eigenlijk is het leukste aan het onderwijs de leerlingen, die je soms vanuit je tenen kunt haten, maar voor wie je toch ook een zwak hebt.’
Wat leest u momenteel, en wat raadt u aan?
‘Ik lees nauwelijks Nederlands. Ik heb wel veel Nederlands gelezen maar niet met plezier. Bijvoorbeeld Buwalda vind ik niets. Teveel seks, teveel gedoe. Of Grunberg, een intelligente man die goed kan schrijven, maar zijn boeken vind ik niets. Als ik een boek lees, is dat bijna altijd Engels, Frans of Duits, of Russisch misschien. Een schrijver als Tsjechov, daar kun je alles van lezen. Hij is gewoon geniaal. En Tolstoj, en Thomas Mann met een boek als Buddenbrooks. Dat schreef hij toen hij eenentwintig was. Eenen-fucking-twintig! En dan een waar meesterwerk schrijven, dat is echt grote klasse. Er zijn boekenkasten vol die het lezen waard zijn. Er zijn genoeg goede boeken, dat is een troost.’
De rekening komt en Verveer staat erop te betalen: ‘We moeten de leerlingen steunen.’