Jeroen Vullings – De val van literaire grootheden


Verandert onze literaire waardering wanneer uitkomt hoe moreel discutabel bewonderde schrijvers zijn? Moeten we ze nog lezen?

In juli verleden jaar onthulde Andrea Skinner, de jongste dochter van de Canadese Nobelprijswinnares Alice Munro (1931-2024), de kampioen van de literaire empathie, dat zij op negenjarige leeftijd misbruikt werd door haar moeders tweede man. Alice Munro kreeg dat te horen en koos daarna voor haar man en niet voor Andrea. Veertig jaar bleef ze bij hem, tot zijn dood.

Een paar maanden later volgde de postume onthulling dat de Amerikaanse literaire reus Cormac McCarthy (1933-2023), midden jaren zeventig een verhouding met een minderjarige had. Ze ontmoetten elkaar toen hij tweeënveertig was en zij zestien.

Dit nieuwe jaar opende met het nieuws dat de wereldwijd populaire fantasy-auteur Neil Gaiman (64), bekend door zijn roman American Gods en zijn strip The Sandman, zich serieel bezondigt aan verkrachting en sadistische toetakeling van veelal jongere vrouwen.

Moeten we deze schrijvers nu we dit weten nog lezen? Eerst: de literatuur is bij uitstek het terrein waarin de complexiteit van het menselijk bestaan ten volle kan uitkomen, waarbij taboes geslecht en morele begrenzingen losgelaten worden. De duistere Franse filosoof Georges Bataille (1897-1962) noemde de literatuur de stem van het kwaad. Het slechte moet volmondig erkend en geuit worden naast het goede, vond hij, om de mens geestelijk in balans te brengen, en de juiste, onschadelijke setting voor die evenwichtskunst biedt de literatuur. Maar dat geldt voor het domein van de verbeelding en niet voor het alledaagse leven van de schrijver zelf.

De gevorderde literaire lezer weet dat de romankunst doorgaans niet samenvalt met zoete sprookjes, dat de mens in die liverhalen vaak een wolf is voor zijn medemens, dat de onderwerpen daarin meestal slecht te rijmen zijn met de tien geboden – laat staan met het huidige ideologische wensenpakket. Molest, misbruik, racisme, incest, moord, verraad, oneerlijkheid, ongelukkige liefdes en andere rampen voeren nu eenmaal de boventoon. De morele grens is bereikt, zo luidt de consensus, wanneer de literatuur ingezet wordt om haat te zaaien. Verder mag alles.  

Ook beseft zo’n rijpe lezer dat schrijvers geen voorbeeldige mensen hoeven te zijn. Helaas kunnen schrijftalent en onzindelijkheid op politiek-maatschappelijk terrein goed samengaan. Jean-Paul Sartre was een maoïstische fellowtraveller, Louis-Ferdinand Céline een rabiate antisemiet. Bovendien: wie zonder zonden is, werpe de eerste steen. Accepteer dat de mooiste romans geschreven kunnen zijn door volidioten en antisociale types, anders eindig je met geestdodende lectuur.

Het wordt anders wanneer de schrijver een scheve schaats rijdt in zijn privéleven. Daarvan hoor je geen weet en dus geen last te hebben als je zijn werk leest, maar wanneer zoiets uitkomt, is het aan de individuele lezer om te bepalen of dat de literaire waardering in de weg staat. De vraag is dan of de kunst los te zien is van de maker. Zo niet, dan ligt excommunicatie, tegenwoordig heet dat cancelen, op de loer.

Daar lijkt geen systeem in te zitten. Wonderlijk genoeg heeft het langdurige seksuele roofdiergedrag van Jan Wolkers, zoals dat postuum aan het licht kwam in Onno Bloms biografie, niet tot reputatieverlies of tanende populariteit geleid. Dat was wel het geval toen Wim Hazeus Lucebert-biografie onthulde dat onze grootste dichter in zijn jeugd nazidenkbeelden koesterde. Dat zijn latere poëzie daarvan geen spoor draagt, woog bij die verkettering niet mee.

Werkt het daarentegen misschien disculperend wanneer blijkt dat de schrijver over zijn wandaden al geschreven heeft? Dat zou je bijna denken bij Neil Gaiman, die carrièrematig onberoerd lijkt na de onthullingen over zijn seksueel grensoverschrijdend gedrag. In zijn strip The Sandman martelen, verkrachten en vermoorden mannen vrouwen en in Gaimans privéleven gaan dominante seks en pijn (bij de ander) ook hand in hand. En dat niet alleen vroeger, toen hij als cultschrijver en popicoon alom bewondering oogstte met zijn donkere verbeelding, zijn byroneske voorkomen en langzame, zachte Britse stem. Ook als eenenzestigjarige vergreep hij zich ruw aan de tweeëntwintigjarige lesbische babysitter. Het woord nee accepteert hij niet. Hij wil ‘meester’ genoemd worden en pijn ziet hij als teken van gebrek aan onderdanigheid. Dat Gaiman zelf getraumatiseerd is door beestachtige lijfstraffen als kind in de Scientology-sekte verzacht niets. Dat hij over gruwelen schrijft betekent niet dat ze acceptabel worden wanneer uitkomt dat hij die zelf pleegt. Het blijft bizar dat hij hiermee wegkomt: er is geen bericht dat de verfilming van zijn werk als televisieserie gestopt wordt. Hooguit is de aanwezigheid en verkrijgbaarheid van zijn werk in geëngageerde boekhandels gestopt, en neemt een handjevol twintigers teleurgesteld afstand van hun voormalige idool.

Cormac McCarthy was tot voor kort van een onberispelijke literaire statuur. Zijn werk moest voor hem spreken; zijn persoonlijk leven hield hij zo goed mogelijk uit beeld. Verliefdheid is iets dat je, getuige zijn illusieloze boeken, niet bij hem verwacht. Maar op een hoger plan had ook de McCarthy-lezer – achteraf – weet kunnen hebben van zijn bekoring door een van huis weggelopen minderjarige. Hij was tweeënveertig en nog niet doorgebroken als schrijver toen hij de zestienjarige Augusta Britt bij het zwembad van een goedkoop motel ontmoette. Ze liep op hem af met een Colt en een tweedehands exemplaar van zijn debuutroman. Ga je mij doodschieten, vroeg hij haar. Nee, ze verlangde een handtekening. Daarna wilde hij weten waarom ze een pistool droeg.

Er was meer. Hij was vastgelopen in zijn oeuvre, dat tot dan toe over gekwelde eenlingen ging in de zuidelijke staten. Maar door cowgirl Augusta veranderde zijn werk, zij werd zijn levenslange inspiratiebron, zijn muze. Hij zag hun ontmoeting, waarbij ze met zijn slechtverkochte debuutroman aankwam, als een teken. Hij heeft haar over zijn latere personages ‘gedistribueerd’. 

De vriendschap met Augusta duurde tot zijn dood. Hij heeft haar leven gered, zegt ze in Vanity Fair, want nadat ze voor de zoveelste keer door mannen in elkaar was geslagen en in het ziekenhuis lag, stelde hij haar voor samen naar Mexico te gaan, uit vrees dat ze anders vermoord zou worden. Daartoe moest hij haar geboortebewijs vervalsen. Een jaar later, ze was nu achttien, konden ze legaal terugkeren uit Mexico. Hun verhouding duurde nog twee jaar, tot ze hem ontredderd achterliet.

Dat ze destijds minderjarig was, gold ook toen en zeker nu als ongepast. (De FBI deed destijds naspeuringen naar haar verblijfplaats, na een klacht van haar moeder.). Maar voor Augusta was hun relatie niet ongepast: ‘Ik hield van hem, hij was mijn vangnet’. Pas later kreeg ze een ongemakkelijk gevoel, toen ze zich terugzag in zijn proza. Dat was nooit kritisch of negatief, maar altijd als toonbeeld van iemand met een soeverein karakter en een niet te temmen vrijheidsdrang. Maar zelden is het nu eenmaal plezierig om een personage van je gemaakt te zien.  

Ver verwijderd van de zweem van romantiek die McCarthy’s vergrijp aankleeft, zijn de misselijk makende feiten die bekend werden over Alice Munro’s leven: haar tweede man Gerard Fremlin, een vijftiger, vergreep zich aan haar negenjarige dochter Andrea. Dit was de man bij wie ze na haar barre eerste huwelijk geluk vond. Na nog geen jaar samen stapte hij ‘s nachts bij Andrea in bed. Uiteindelijk kwam Alices ex-man Jim dat te weten, maar hij besloot haar niet in te lichten. Dat zou labiele Alice maar uit haar doen brengen. Pas toen Andrea vijfentwintig was, in 1992, vertelde ze het haar moeder. Die verliet Fremlin, maar na een paar weken waren ze alweer samen. Ook wanneer Andrea later zelf moeder is geworden en aangeeft dat Fremlin uit de buurt van haar kinderen moet blijven, kiest haar moeder weer voor haar man. Ook vangt Andrea bot bij Alice Munro’s biograaf, die deze wanklank niet wil gebruiken. Pas twee maanden na Munro’s dood slaagt Andrea erin haar verhaal openbaar te maken. 

Postuum zijn de gevolgen voor ‘Saint Alice’ vernietigend. Ze wordt breed gecanceld, haar boeken zijn in de ban gedaan. Bij een schrijver die zich als geen ander kon inleven, die relaties kon doorgronden, die mensen kon tonen als degenen die ze vrezen te zijn, verwachten lezers dat ze ook in het echte leven begaan is met anderen, zeker met haar eigen kind.

Bovendien schreef Munro in haar verhaal ‘Royal Beatings’ over een moeder die niet ingrijpt wanneer de stiefvader haar dochter afranselt. En in haar verhaal ‘The Love of a Good Woman’ verdenkt een moeder haar man van het misbruiken van hun dochter – weer doet ze niks. Haar fictie zette Munro in om de gruwelen waar ze aan medeplichtig was te verwerken. Voor zichzelf, terwijl ze haar dochter liet stikken.

Ze wilde liever schrijver zijn dan moeder; het beangstigde haar hoe dit horrorverhaal haar oeuvre blijvend zou overschaduwen; ze wilde niet alleen zijn; ze zag de werkelijkheid primair als vertelstof; ze was laf. Al deze redenen zijn aangevoerd voor haar onbegrijpelijke gedrag – en meer. Lafheid, egoïsme, slecht moederschap – het is nu bekend en niets in haar proza maakt dat goed. De cancelling beklijft. Haar moreel vaak ongemakkelijke en verontrustende proza, dat de menselijke aard tot in de haarvaten blootlegt, confronterend, dubbelzinnig, pijnlijk op het onverteerbare af, verliest aan glans als je weet dat ze in werkelijkheid niets daarvan kon begrijpen en in de praktijk brengen, toen haar kind in nood was.  

Deze drie in opspraak geraakte schrijvers zijn niet over éen kam te scheren: er is een gradatie in de ernst van hun vergrijpen. Hun wandaden zijn niet vergelijkbaar. Cormac McCarthy’s enige vergrijp is dat Augusta nog minderjarig is als ze voor het eerst seks hebben.     

Munro staat hoger in de schandhiërarchie: ze grijpt niet in als haar dochtertje verkracht wordt en beloont de pedoseksueel, haar man, met veertig jaar trouw en liefde. Aan wie dat doet, zit – ondanks de inzichten in haar proza – een steekje los. Munro is maatschappelijk de klos, omdat haar misdrijf tot de grootste morele ophef leidde, iets wat iedereen afkeurt: de slechte moeder, die haar kind in nood opoffert of verwaarloost.

Gaiman ‘wint’ van beiden, hij staat ellendig bovenaan: hij pleegt geweld tegen vrouwen, nog steeds. Klachten koopt hij af.

Wat nu? Sommige lezers zullen met de kennis van nu het werk van deze schrijvers versmaden, terwijl anderen dat juist gaan ontdekken. Sensatie of een schrijver met een miserabel karakter stoot de ene lezer af en trekt de andere juist aan. Misschien omdat lezers zelf het mysterie van de plotselinge kwalijke reputatie van een schrijver willen ontrafelen.

Of het is simpeler. Goede literatuur wil geen liefhebber zich ontzeggen. En voor sommigen geldt: het kwaad intrigeert.  Bovendien zijn niet alle literatuurminnaars principieel en moreel integer, laten we ons dat vooral niet wijsmaken.

Loading

,