
alles voelde koud en nat ik beweeg me en het schuurt ik probeer mezelf te voelen. ik voel alles en tegelijk niets ik open mijn ogen sluit ze, en open ze weer. ik draai om mijn as maar beweeg niet. ik hoor de zee maar zie hem niet achter mij waar ik niet kijken kan. ik zie korrels en ze ruiken zout ik hoor de zee dichterbij, achter mij waar ik niet kijken kan en overal waar ik kijken kan, is niets anders dan zand en achter mij, waar ik niet kijken kan, hoor ik de zee, dichterbij. mijn arm is vast, mijn voet is koud mijn vinger trilt maar beweegt niet. ik hoor de zee, dichterbij achter mij, steeds dichterbij, waar ik niet kijken kan. mijn nek voelt nat, en koud, het water trekt zich terug, en steeds dichterbij, achter mij, waar ik niet kijken kan, hoor ik de zee. steeds dichterbij, en opnieuw nat en koud, tot mijn oren, en het water trekt zich terug. en overal is zand nat en koud tot aan mijn lippen en het smaakt zout. en het water trekt zich terug. de vloed zet in en het water valt aan. de zee tot aan mijn kruin. en ik zie alles in een waas, en er is niet alleen maar zand. en ik hoor de zee, steeds dichter bij, en de zee dringt door tot mij, en tot in de schelpen van mijn oren kan ik hem uiteindelijk helemaal horen. ____________ afbeelding: ‘Het hoofd van Johannes de Doper’ - tekening van de ‘Meester van het Amsterdamse kabinet’ (ca. 1500)