1. Sappharistheocritelena
… πᾶν γλυκὺ ἡδύ.
– Ethica Nicomachea 1147a32 –
Premisse: wat zoet is
is lekker. Verlangen
stak op. Ja, dat werd dus
vanzelf een enkeltje Troje.
Ach vlecht me een sprookje
van bloembies en wingerd
en kleed het met zon op de blaadjes,
vul het met donkerzoet bitter,
’k ben moe van het kijken naar plaatjes.
Vertel me een doosje waarin ik
de wolken mag bergen of snijd me
een fluitje van wilgenteen
waar ik de wedstrijd mee afblaas.
Sofistje: je had al
gewonnen voordat we
begonnen, eer ik in
de toestand verzeilde
van weten het zoete
te mijden.
Ik wist niet,
hoe kon ik, kom vlecht me
een sprookje waarin de
terugkeer ’t verlaten,
het klaren het onweer
voorafgaat.
2. Wanderlust
.. εἴπερ τὸ πόθεν ποῖ εἰδοποιόν.
– Ethica Nicomachea 1174b20 –
Fijne wandeling, zeg ik,
maar Aristoteles kijkt weer zo sceptisch.
Fijn uitzicht, ja, fijn inzicht, enz.,
maar wandelen dat is geen handeling
(vide etiam Metaphysica 1048b23 et seqq.):
het waarvandaan en -heen
maakt wandelingen incompleet
op ieder denkbaar t = x
en daarom, denk ik,
incommensurabel
met zo iets definiets
als fijnheid.
Hè doe niet zo, zeg ik,
jij vond ’t toch ook een fijne wandeling
al was het van Heiloo naar Alkmaar.
En hij zei zacht (zag ik hem
blozen in de avondzon?):
jawel…