“Maak de kinderen wakker,” zei de vrouw tegen haar man, “we moeten gaan.”
Al vijf weken hoorde de vrouw het geronk van vliegtuigen en de doffe explosies van bommen in de verte. Op de radio hoorde ze hoe tientallen, nee, honderden mensen elke dag sneuvelden, zeg maar gerust vermoord werden. Deze week was het geronk en waren de explosies krachtiger geworden. De oorlog schoof haar kant op. Ze moest vluchten met haar gezin.
Haar man kwam de kamer binnen met haar drie kinderen, een jongetje van vijf, een meisje van drie en nog een jongetje van acht maanden. Ze hadden duidelijk geen oog dichtgedaan, ze waren ervan bewust dat het geweld dichterbij kwam. De vrouw wikkelde het kleine jongetje in doeken op haar buik en nam de hand van de grotere. Haar man pakte het meisje op. Zo gingen ze naar buiten.
Daar was het chaos. Iedereen had blijkbaar besloten nu te vluchten. De vrouw en haar gezin mengden zich in de stroom mensen die het dorp verlieten.
Een explosie, dichterbij dan de vrouw lief was. Mensen gilden, renden weg. Het gebouw aan de overkant was getroffen. De vrouw bleef kijken, aan de grond genageld, hoe het gebouw instortte, verdieping na verdieping. Het was niet gebouwd om permanent op de aarde te staan. Een stofwolk verspreidde zich over de menigte en het dorp. Het jongetje in de buidel voelde de angst van zijn moeder en begon te jammeren. Het meisje begroef haar gezicht in de schouder van haar vader, terwijl het oudere jongetje zich groot probeerde te houden. De vrouw keek weg van het gebouw, dat met de grond gelijk was gemaakt. Ze begon weer met lopen, op het ritme van vallende bommen achter haar, op weg naar omringende of veiligere streken. Weg van hier, weg van de vliegtuigen en bommen.
De boodschap was aangekomen: “Jullie hebben geen plaats hier.”
Terwijl de vrouw haar ene voet na de andere op de weg zette, dacht ze na over de verhalen van haar vader. Hij moest ook vluchten, 60 jaar geleden. Hij was toen het jongetje van vijf, dat zijn moeders hand vastklampte. Hij vluchtte met zijn gezin naar een omliggend land, toen zij beseften dat de spanningen te hoog opliepen. Op de radio volgden ze het nieuws. Na zes dagen was het voorbij. Na zes dagen oorlog konden ze weer terug naar huis. Nou ja, huis, het houten krocht, dat niet veel meer dan een tent was, was het enige wat hij thuis kon noemen. Op de plaats, waarnaar hij was gevlucht, stond er niets. Niets voor zijn gezin in ieder geval, ze hadden daar niks te zoeken.
Hij had zijn dochter verteld dat hij zich de terugweg nog goed kon herinneren. Hij vertelde haar altijd over de woestenij die hij tegenkwam. Over ingestorte gebouwen, jammerende vrouwen, levenloze kinderen. Hij vertelde hoe de hijab van een moeder was gescheurd en afgerukt. Hoe vernedert zij leek. Hij beschreef hoe overlevenden troost zochten bij elkaar, dat zij gebroken benen hadden, en verbrande armen. Dat er nauwelijks genoeg eten en water was voor iedereen. Hij schetste ook hoe de lijken zich opstapelden langs de weg, zij waren achtervolgd door bommenwerpers, net als nu.
Bommenwerpers, achter haar. Het bonzen werd luider. De vrouw hoorde de vliegtuigen snel aankomen. De menigte raakte in paniek. Verwoed zocht ook de vrouw naar een schuilplek. Links zag zij grauwe gebouwen, die op het punt stonden in te storten. Rechts een enkele boom in een geel weiland, die natuurlijk geen beschutting bood. Toen echter viel haar blik op een greppel, die haar kon beschermen tegen rondvliegende puin. Ze greep de arm van haar man en sleurde haar gezin naar de greppel langs de weg. Ze was niet de enige met dit idee. Het gezin voegde zich bij de mensen die al in de greppel zaten. Steeds meer wilden er ook bij. Het paste niet.
“Neem mijn zoon,” huilde een jonge vrouw, “zorg alsjeblieft dat hij het overleeft.” Het kindje werd aangenomen. Het kreeg een plaats tussen een oude man met lege ogen en een tiener zonder ouders. De jonge moeder leek tevreden en snelde weg. Haar kind was veilig, maar zij niet.
De vrouw bedekte het hoofd van haar kinderen. De kleine had het jammeren ingeruild voor krijsen. Haar man probeerde een volksliedje te neuriën, maar het kabaal van jankende vliegtuigen en gillende bommen overstemde het. Of waren dat mensen?
*********************************************************************************
De vrouw vroeg zich af hoe veel langer het zo nog door zou gaan. Zij weet niet dat 40 jaar later de oorlog nog steeds zal woeden in het kleine land. Haar kinderen zullen zich voegen bij de hopen andere levenloze kinderen langs de kant van de weg. De oudste zal de 20 niet halen. Meerdere ouders en kinderen zullen hun wegen moeten scheiden, zoals die jonge moeder bij de greppel. De tiener zal de nacht niet overleven en de oude man zal later een hartaanval krijgen. Honderden, duizenden kinderen zullen geboren worden in een gebied dat alleen oorlog kent. Iedereen zal verlies en verdriet kennen. Jankende vliegtuigen en gillende bommen en mensen zullen een constante zijn. Vrede is vergezocht. Hoop al helemaal.