voor Tim Frangias
Op 1 april, het is geen grapje, heeft het Alkmaarse Murmelliusgymnasium al zijn computerbestanden laten migreren naar de cloud. Proefwerken, lesmateriaal, werk van leerlingen, administratieve documenten: we hebben het allemaal de wolken in gestuurd. Wat krijgen we er voor terug? Een kostenbesparing: we hoeven voortaan geen eigen servers meer te onderhouden. En omdat de beheerders van de cloud zo blij met ons zijn hebben ze ons, aldus de voor de migratie verantwoordelijke werkgroep, een heel aantrekkelijk abonnement aangeboden. Fijn, toch?
Nee, ik vind het niet zo fijn. Ik heb geen verstand van ICT, dus over de technische kanten van het verhaal kan ik niet oordelen. Ik heb ook heel weinig verstand van financiën, dus dat we met dat abonnement goedkoper uit zijn (en blijven), dat zal ik ook maar aannemen. Maar ik heb wel een beetje verstand van literatuur, en dat zegt mij: slecht idee.
Om te beginnen: die cloud, dat is helemaal geen cloud. Het is een spuuglelijk, energie slurpend datacenter in de Wieringerpolder. Waarom noemen we het dan een cloud? Nou, wolken, hè… die zijn hoog in de lucht, ze ontstaan helemaal vanzelf, ze kunnen de prachtigste vormen aannemen, soms zijn ze er helemaal niet en dan is het lekker warm, maar net als je denkt, pfff wat een hitte, poef!, dan zijn ze er weer en geven fijne schaduw en frisse regen. Zo iets. De cloud is een metafoor, en mensen gebruiken metaforen om iets anders te zeggen dan ze bedoelen. Stel je de nieuwsflits voor: ‘Op 1 april heeft het Murmellius zijn computerbestanden overgedragen aan een datacenter in de Wieringerpolder.’ Dat klint al een stuk minder tof. Het is wel exact wat er gebeurd is.
Maar vooruit, laten we die metafoor van de cloud dan toch maar slikken en eens goed kijken naar die fijne wolken, in het licht van de literatuur. We zijn immers een gymnasium, en daar leren we kinderen met behulp van literatuur kritisch denken.
De Griekse toneelschrijver Sofokles schreef in de 5e eeuw v.Chr. een tragedie over koning Athamas. Athamas was verliefd op Nefele. Nefele is het oud-Griekse woord voor ‘wolk’. Bij Sofokles is dat geen metafoor: Nefele was écht een wolk – een heel erg mooie. En de liefde was wederzijds. Nefele nam menselijke vorm aan, huwde Athamas en baarde hem twee kinderen. Toen vond ze het wel welletjes en ging weer terug naar de hemel. Athamas was lang ontroostbaar maar vond uiteindelijk een nieuwe liefde: een gewoon prinsesje met een flink erfdeel en een meegaand karakter, een prima stiefmoeder voor z’n kinderen. Maar op de huwelijksdag was het bewolkt… want die Nefele, die had dan wel zelf haar biezen gepakt, maar ze vond het toch niet zo leuk dat Athamas ging hertrouwen. En het jawoord is nog niet gegeven of er klinkt een donderklap en de bruidegom wordt met waanzin geslagen, grijpt naar zijn wapens en … doodt de prinses én zijn kinderen.
Je hoeft niet héél hard na te denken over de moraal van deze tragedie: wolken zijn aantrekkelijk maar leiden je onherroepelijk naar je ondergang. Sofokles’ jongere tijdgenoot, de komediedichter Aristofanes, dacht er ook zo over. In 420 v.Chr. maakte hij een toneeldrama over Sokrates. Sokrates kennen wij – met dank aan Plato – als een eigenwijze dwarsdenker die verwaande stadgenoten ondervroeg en door het stadsbestuur veroordeeld werd tot de gifbeker. Maar in Aristofanes’ toneelstuk is Sokrates een wappie die een denkschool heeft opgericht, het zogenaamde frontisterium. Daar bestudeert men zaken als het springen van de vlo en de geometrie van het universum – heeft het de vorm van een drankfles of een pispot? Sokrates’ denkschool heeft ook een schoollied: het zogenaamde ‘wolkenlied’. Het is een van de mooiste lyrics uit de Griekse literatuur:
eeuwige wolken die helder voor ’t oog zweven met luchtige druppellijven laten wij drijven ver van vader Okeanos’ branding zoeken een landing op bomenbekranste bergtoppen hoog daar overzien we wat ver is gelegen akkers en weiland, glanzend van regen goddelijke stromen met ruisend gerucht zeeën met ziedende lucht…* Het moet natuurlijk wel slecht aflopen met de wolkenaanbidders, en dat doet het ook. De inspectie komt langs, bedeelt het frontisterium met een dikke onvoldoende en geeft daarmee de Atheense burgerbevolking een vrijbrief om het instituut plat te branden en het personeel hardhandig de stad uit te jagen. De naam van Aristofanes’ toneelstuk is Nefelai (‘Wolken’). Nee, die oude Grieken, die hadden het niet zo op de cloud. Hun moderne nazaten ook niet, trouwens. Op 10 december 1979 werd de Nobelprijs voor literatuur toegekend aan de dichter Odysseas Elytis. Precies een jaar tevoren had Elytis het boek Maria Nefeli gepubliceerd, een serie gedichten waarin afwisselend een jonge vrouw en een Antifonist (‘tegenspreker’) aan het woord is. Maria, de vrouw, verwoordt de politieke ambities en dromen van een jonge generatie Grieken, de Antifonist benoemt de zorgen en angsten van de oudere generatie. Maria Nefeli is een lief en per saldo optimistisch boek, maar niet omdat Elytis een naïeve wolkenaanbidder is: de confrontatie tussen de idealistische Maria en haar afwisselend cynische en sentimentele tegenspreker is een ongelijke strijd. Niet voor niets noemt Elytis al in het tweede gedichtenpaar uit de reeks de Antifonist ‘Wolkenverzamelaar’ (Nefelègeretès), een oud-Grieks woord dat Homeros gebruikt als omschrijving van de superpatriarchale, aartsconservatieve en altijd geile oppergod Zeus. Uiteindelijk komt het tweetal er dan ook niet uit. Maria’s onverzoenlijke laatste woorden zijn: ‘Hoor je het woord orde, dan ruik je brandend mensenvlees’. Die van de tegenspreker: ‘Als je moet sterven, sterf – maar zorg dat je de eerste haan van Hades wordt.’

de eerste editie van Odysseas Elytis’ Maria Nefeli (Athene: Ikaros 1978)
Dus nee, ik vind het niet zo’n fijne gedachte dat het Murmellius al zijn computerbestanden naar de cloud heeft laten migreren. Als docent die onder meer de Griekse literatuur moet onderwijzen kan ik het ook slecht verkopen, aan mezelf en aan m’n leerlingen. Veel van die literatuur gaat immers over de vrijwel onmogelijke opgave om een greintje integriteit te bewaren in een wereld die de mens wezensvreemd en wezensvijandig is: denk Achilleus, Odysseus, Oidipous; denk Antigone, Helene, Medeia; denk Sokrates, denk Hypatia. Voor zover je iets van die literatuur kunt leren is het, dat je als individu én als gemeenschap altijd de keuze hebt om niet de weg van de minste weerstand te nemen. Je computerbestanden overdoen aan de beheerders van een datacenter in de Wieringerpolder, alleen maar omdat ze je een aantrekkelijk abonnement aanbieden is met die les erg slecht te rijmen.
Naschrift: schrijver dezes verneemt nu uit betrouwbare bron, in reactie op deze bijdrage, dat al die Murmelliusproefwerkjes en lesplannen en administrativa helemaal niet in de Wieringerpolder terecht zullen komen, maar bij Microsofts grote dataverzamelpunt in Ierland! Dat is wellicht voor sommigen een geruststelling, gezien de stijgende zeespiegel en zo.
___________
* De vertaling van Aristofanes’ ‘Wolkenlied’ is van M. d’Hane-Scheltema.